Grijze gelukszoekers
Elke dag dat ik ontwaak, besef ik meer en meer dat ik het flink getroffen heb. De ene keer met mijn kinderen, dan weer met mijn vriendin, en de andere keer met het weer. Eenmaal uit bed is het, ondanks die positieve gedachte, een explosie van negatieve emoties. Mijn dochter, die zoals elke ochtend krijst om haar iPad, krijgt daaropvolgend zoals elke ochtend weer een slecht nieuws gesprek. Waarna mijn zoontje als een Tasmanian Devil alle slaapkamers door raast en daarin meer verwoest dan Mislintat in korte tijd bij Ajax. Waarna mijn vriendin als een ware Louis van Gaal de orde weer probeert te herstellen.
Het gejengel van die twee overactieve opdondertjes achter mij verstomt terwijl ik de badkamerdeur achter me dicht trek. Ik sluit mijn ogen… adem in… adem uit… Mijn lichaam voelt als een tempel en een oase van rust. Ik open mijn ogen en kijk in de spiegel. Ik constateer drie dagen oude stoppels, bruine korte haartjes met enkele grijze verstekelingen ertussen. Het is net zo complex om die ongewenste grijze gelukszoekers eruit te snoeien als die Hamas-strijders uit de Gazastrook. Het is wat dat betreft toch vaak die enkeling die het voor de rest moet verpesten, net als de familie Flodder voor meneer en mevrouw Neuteboom en hun buren uit Zonnedael. De hele boel kortwieken is te rigoureus, waardoor ik op een tweesprong sta. Epileer ik die zilveren strijders of elimineer ik alle omstanders met die grijze verstekelingen mee. Ik overweeg de voor- en nadelen en kom toch weer tot een compromis met mezelf. Ik halveer de boel, aangezien ik toch weet dat als ik ze niet bij de haarvaten aanpak ze vanzelf weer terugkomen.
Terwijl ik mijn smoelwerk met een tondeuse bewerk, zie ik die wilde coupe en ruik mijn giecheltje. Ik constateer nog wat slaapzand in mijn ooghoeken en een witte opgedroogde slijmsliert in mijn mondhoek. Toch zonde dat de nacht zoveel schade toebrengt aan dit prachtige kunstwerkje dat 38 jaar geleden is gecreëerd door mijn vader, die met zijn kwast niet uit de verfpot van mijn moeder kon blijven. Na wat poets- en schrobwerk bewonder ik het resultaat elke ochtend met een grote glimlach op mijn gezicht.
Voordat ik de badkamerdeur weer open trek en de oorlogszone intrek, kijk ik toch nog één keer goed in de spiegel. Naast mijn linker tepel bevindt zich ineens een grijze haar. De donder! Een hele taaie die zich had verborgen achter die zeven anderen. Voordat ik mijn kleding aantrek, inspecteer ik mijn lichaam nog eens grondig en ontdek op de meest intieme plekken nog wat van die grijze ervaringsantennes. Terwijl mijn gevoel zegt dat ik vol in de aanval moet, wijst mijn verstand me erop dat ik toch echt met dat nieuwe ras op mijn lijf moet leren leven. Wat dat betreft zit mijn lichaam al in de herfst van zijn carrière, terwijl mijn geest nog rond dartelt in de lente. Wellicht een Arabische?